Het oude Raethuys  

Een Raadhuis bij de Vispoort
Rond 1360 wordt door de stad een raadhuis bij de vispoort gebouwd. Dit eerste eigen Raadhuis van Kampen was een fort, waarin het stadsbestuur zich in laatste instantie zou kunnen terugtrekken. Het geheel was opgetrokken in Nederrijnse gotiek, de stijl van de Duitse Hanzesteden. Kenmerkend hiervoor zijn een rechthoekige vorm, eenvoudige versieringen, vensters in korfboognissen (zoals aan de noordgevel) en overhoekse pinakels aan het einde van de balustrades. Het gebouw stond helemaal vrij en had waarschijnlijk een ingang aan de, tegenwoordig door het Nieuwe Raadhuis dichtgebouwde, zuidzijde, de Vispoort. Hier was het bordes, van waar het stadsbestuur zijn besluiten aan de bevolking bekend maakte. Op het bordes werden veroordeelde misdadigers aan het volk getoond. Uit deze eerste periode van het Oude Raadhuis dateren ook de beelden, die tot in de jaren ‘30 van de 20e eeuw aan het raadhuis gehangen hebben, maar nu op de tweede verdieping van de Koornmarktspoort zijn ondergebracht.
Over de indeling van dit eerste raadhuis bij de Vispoort is heel weinig bekend. Er was een wachtlokaal voor de schutterij op de eerste verdieping met daarboven een raedtkamer. In 1491 is in deze raedtkamer een verheven gestoelte voor de burgemeesters aanwezig. In 1517 blijkt de raedtkamer in twee gedeelten gesplitst te zijn, met in het achterste deel de schepenbanken. Deze beschrijving lijkt verrassend veel op de indeling van de huidige Schepenzaal. Boven de houten betimmering hingen twee portretten van de stadhouder van Overijssel, George Schenk van Toutenbug, geschilderd door Ernst Maeler. De toegang tussen Schepenzaal en Schepentoren werd afgesloten met een ijzeren toegangsdeur, die daar in 1362 was geplaatst. Zo vormde de aan drie zijden vrijstaande Schepentoren een prima bewaarplaats voor de belangrijkste stukken, privilegiën en brieven. Ook werden hier waardepapieren en contant geld bewaard. De ijzeren tralies en kooien op de tweede verdieping van het raadhuis dienden als beveiliging van de belangrijke stukken in de banken van de Schepenzaal. En misschien ook wel voor de veiligheid van de gebruikers van de zaal. De zolder van het raadhuis werd gebruikt als opslagruimte voor turf voor de open haarden.
In de nacht van 4 op 5 februari 1543, op vastenavond, brandde het Oude Raadhuis uit. Terwijl de stadswacht feest vierde bij een flink opgestookt vuur, vatte de houten schouw in de readtkamer erboven vlam. Alleen de buitenmuren, de keldergewelven en een deel van de verdieping bleven gehavend overeind. Van de Schepentoren verbrande alleen de spits. Beschermd door de ijzeren branddeur bleef het archief in de torenkamer gespaard.



Het Oude Raadhuis ca. 1660, getekend door A. Beerstraten. Op de voorgrond "de Kaak", waarin in mensen "aan de kaak" werden gesteld. Deze wordt in 1790 gesloopt . Aan de westgevel de nog uit zandsteen opgetrokken bordestrap die in 1793 vervangen wordt door een smaller exemplaar. Deze wordt in 1898 verwijderd en uiteindelijk in 2008 weer teruggebracht.


Herbouw
Vrijwel direct werd begonnen met de herbouw van het Raadhuis en een jaar later was de buitenzijde gereed. Het lijkt erop dat men vrij nauwkeurig die oude situatie van voor de brand heeft hersteld, waarbij gebruik is gemaakt van, toen, moderne bouwstijlen en ideeën. Het herbouwde Raadhuis is een bakstenen gebouw van twee verdiepingen en meet 11 x 15 meter. In de gevels mengen de omhoog strevende lijnen van de laatgotiek zich met het voor de renaissance kenmerkende horizontalisme. De versieringen zijn gemaakt van natuursteen. Misschien dat bij deze herbouw de later aan de westzijde van het Raadhuis aanwezige bordestrap is aangebracht. Op tekeningen is te zien dat het een prachtige zandstenen trap was met opengewerkte leuningen en daarop aangebrachte leeuwtjes die wapenschilden dragen. De maker is waarschijnlijk Bernt van Coesvelt. Met het oog op de noodzakelijke verbreding van de Oudestraat werd in 1791 deze bordestrap verwijderd en vervangen door een smaller bakstenen exemplaar. In 1899 verdween de trap helemaal. Aan de westgevel stonden zes middeleeuwse beelden. Zij zijn tussen 1932 en 1938 vervangen door de huidige beelden, die vervaardigd werden door de Amsterdamse beeldhouwer J. Polet jr.. Links staan Karel de Grote en Alexander de Grote, twee beelden uit een serie van negen helden, bekend als de Negen Besten. Daarnaast staan Matigheid en Trouw en geheel rechts Gerechtigheid en Naastenliefde. Deze vier laatste beelden maken deel uit van een serie met de zeven hoofddeugden. Of deze twee series ooit volledig zijn geweest en rondom het Oude Raadhuis hebben gehangen is niet bekend.
De kelders met kruisgewelven en het souterrain vormden de gevangenis. Op de eerste verdieping was 'het Waeckhuys', het wacht lokaal van de schutterij. Ook de klerken hielde hier kantoor. In de Schepentoren bevond zich op deze zelfde verdieping een veel gebruikt privaat. De tweede verdieping is geheel ingericht als Schepenzaal. Hier hingen de beulszwaarden en ook het tinwerk en de bodebussen hadden er hun plek. De Schepentoren bleef in gebruik als bewaarplaats voor belangrijke stukken.
In de 17e eeuw was de noordgevel van het Raadhuis een blinde muur. Tegen deze gevel was rond 1597 de kaak gebouwd. Rechts in de gevel zijn twee kleine rechthoekige venster aangebracht, waarvan de sluitstenen in de bogen de jaartallen 1620 en 1621 dragen. Vanuit deze vensters kon men zicht houden op de mensen die aan de kaak waren gesteld.


Het oude Raadhuis geschilderd door Cornelis Springer in 1861.


Schepenzaal:
De huidige Schepenzaal in het Oude Raadhuis dateert in zijn geheel van na de brand in 1543. Deze in renaissance-stijl uitgevoerde zaal, waarin oorspronkelijk een marmeren vloer met patronen lag, had een grote allure. Net als voor de brand bestaat de Schepenzaal weer uit twee gedeelten, met in het achterste deel de schepenbanken en een verheven Schepengestoelte voor de voorzittende burgemeesters. De schepenbanken zijn in een vierkant opgesteld: hier is de vierschaar (schaar=bank) gespannen, hier mag recht gesproken worden. Het veel eenvoudiger gedeelte vóór de balustrade was bestemd voor het nieuwsgierige publiek. Rechtspraak hoort immers openbaar te zijn. Iedereen met een vrij geweten, dus ook het publiek, kwam de zaal binnen via de linkerdeur van het portaal. Het kindje op het portaal wijst de binnenkomers op het Schepengestoelte, de plaats van het oordeel. De rechterdeur, vroeger verbonden met de bel, was bestemd voor de verdachte. Ook verdachte en advocaat bleven in het voorste gedeelte van de zaal. Voor het afwikkelen van zijn pleidooi kon de advocaat gebruik maken van de advocatenrol of balie die aan de balustrade is bevestigd. Deze enige in Nederland bewaard gebleven originele 'rolbalk' is 6.75 meter lang.
Langs de muren boven de betimmeringen hingen na 1625 stadhouderportretten van Willem van Oranje, zijn zoons Maurits en Frederik Hendrik en zijn neven Willem Lodewijk en Ernst Casimir. Deze serie werd met iedere nieuwe stadhouder uitgebreid en is tegenwoordig te zien in de Oranjezaal van het Stedelijk Museum. Boven de deur naar de Schepentoren hangen op een houten bord vijf koperen brandspuiten, type extincteur. Het fraaie, golvende tongewelf dat de Schepenzaal overspant is bezaaid met rozetten.
De Schepenzaal is tot in de Franse tijd gebruikt voor vergaderingen van het stadsbestuur en uitoefening van de rechtspraak.

Het houten interieur
Het houten interieur van de Schepenzaal is vervaardigd door meester Frederik, de stadskistenmaker en opzichter bij de herbouw van het raadhuis. Van inlands eikenhout schiepen meester Frederik en zijn gezellen een indrukwekkende rechtbank. Op de banken rondom de schouw zaten de vierentwintig leden van de raad 'op het kussen', ter verhoging van het comfort op de harde houten banken. De twee voorzittende burgemeesters troonden op het Schepengestoelte rechts van de schouw. De afbeeldingen van de Gerechtigheid en de Naastenliefde op de achterwand van het Schepengestoelte wekken de rechters op een juist oordeel te vellen. Daarbij dienden zij hoor en wederhoor toe te passen, zoals door de twee kopjes boven de deugden op het Schepengestoelte gesymboliseerd wordt. De kransen van roem en eer worden de burgemeesters hoog boven het hoofd gehouden als belofte dat zij voor hun weloverwogen besluiten bij het Laatste Oordeel de kroon van de eeuwige roem zullen verwerven. Het Schepengestoelte en de raadsbanken zijn op en top renaissance. Zo is het overhuifde Schepengestoelte voorzien van een cassettenplafond. En wanneer u goed kijkt, ziet u dat alleen houtsnijwerk ter versiering van de raadsbanken niet voldoende was. De banken zijn ook nog beschilderd met leeuwenkoppen, saters en griffioenen.
Het schilderij van het Laatste Oordeel boven het Schepengestoelte sprak de beklaagde achter de balustrade moed in; het uiteindelijke vonnis over de beklaagde én zijn rechters zou elders geveld worden. Dit Laatste Oordeel uit 1545 is geschilderd door Ernst Maeler. Tijdens de herbouw van het raadhuis was de jonge Friese kunstenaar Hans Vredeman de Vries in de leer bij Ernst Maeler.
Links van de schouw bevindt zich een grote kast. Hierin werd het stadszilverwerk opgeborgen. De stad bezat zilveren bekers, schalen en ander zilveren vaatwerk dat gebruikt werd tijdens maaltijden met de landsheer, met de stadhouders (vanaf 1528) of met andere aanzienlijke personen. Ook tijdens de schepenmaaltijden werd dit zilverwerk gebruikt. Naast dit gebruikszilverwerk bezat de stad een verzameling zilveren of verguld zilveren raadsherenbekers. Bijna al dit zilverwerk is verloren gegaan tijdens belegeringen van de stad. In tijden van nood werd het zilverwerk van de stad én van de kerken en kloosters in de stad omgesmolten tot noodgeld, voor het laatst in het rampjaar 1672/73. In de vitrine boven de zilverkast horen de beulszwaarden te pronken. Het is een directe verwijzing naar de hoge rechtspraak en daarmee naar de vooraanstaande positie van de stad.

De schouw:
Na binnenkomst in de Schepenzaal valt het oog direct op de enorme (gewitte) zandstenen schouw. Het is één van de eerste grote stedelijke opdrachten geweest in wat toen de nieuwe stijl (renaissance) werd genoemd. Deze schouw is een huldeblijk aan keizer Karel V van Habsburg. Juist in 1543 werd Karel V landsheer in alle Nederlandse gewesten. Dit betekende voor Kampen vrede tussen Gelre en Overijssel in het achterland en daarmee voorspoed voor de handel.
De schouw is vervaardigd door Colijn de Nole uit Kamerijk, werkzaam in Utrecht tussen 1530 en 1553/58. Tegenwoordig is de schouw in de Schepenzaal van Kampen het enige kunstwerk dat met zekerheid aan Colijn de Nole kan worden toegeschreven. Rondom aan het fries van de schouw bevinden zich vier koppen. Alleen de kop links onder Pax is het hoofd van een oudere man met baard. Verondersteld wordt dat het een zelfportret van Colijn de Nole is, maar zekerheid hierover is er niet.


De Schepentoren
Ieder zichzelf respecterend stadsbestuur had de beschikking over een stadhuis met toren, in Kampen de Schepentoren genoemd. Bovenin de toren hing de schepenklok, die een half uur voor aanvang van de raadsvergaderingen begon te luiden. De raadsleden dienden tijdens het luiden van de klok binnen te zijn. Wanneer zij te laat waren moest er een boete worden betaald. Links op het Schepengestoelte bevindt zich nog steeds een ijzeren kistje met een gleuf, waarin de boete kon worden voldaan. Verder deed de Schepenklok dienst bij brand en om de kermis in- en uit te luiden.
De toegang tot de toren is in de Schepenzaal. Wegvallend in de betimmering bevindt zich een houten deur, waarachter nog een houten deur en daar weer achter een derde deur van ijzer. Deze laatste deur is één van de oudste deuren van Nederland. Zij bestaat uit aaneengeklonken ijzeren staven, waardoor de deur rond 1300 of eerder is te dateren. De deur is enigszins bol en heeft een spiegaatje. Oorspronkelijk was het een toegangsdeur tot het slot de Voorst bij Zwolle. Na inname van dit slot in 1362 werd de deur als oorlogsbuit naar Kampen meegenomen en gebruikt als toegangsdeur tot de Schepentoren. Belangrijke stukken, waardepapieren en geld werden veilig voor brand opgeborgen in een ijzeren kist, de stadskist, die in een uitbouw, de torenkamer, achter een ijzeren deur bewaard werd.


Uit: De Stadhuizen van Kampen, huisvesting voor de magistraat, cultuurZIEN, 2009